“Mijn vroegste culturele herinneringen waren waarschijnlijk de schoolvoorstellingen in Dilbeek. In die tijd kon je nog voor 1 000 Belgische frank (zo’n 25 EUR, red.) naar tien voorstellingen gaan kijken. Ik herinner me een extreem kleurrijk, bijna dadaïstisch Hollands toneel. Er hing toen een sfeer van zotheid in het theater, alles kon. Er ging echt een wereld voor me open.
Het mooiste boek dat ik las, was er één van de Hongaar Sándor Márai: ‘Gloed’.
Mijn favoriete Nederlandstalige auteur is Louis Paul Boon, en dat zeg ik niet omdat ik in Aalst kom werken. (lacht) Tijdens de lockdowns heb ik nog eens ‘De Kapellekensbaan’ gelezen. Ik ben toen zelfs in Erembodegem op zoek gegaan naar de iconische straat. Die stijl, die personages… Ik vind het nog altijd bijzonder jammer dat Boon nooit een Nobelprijs kon winnen.
Ik kan genieten van muziek van The Smiths, een groep uit mijn jeugd, maar evengoed van het ‘Requiem’ van Verdi.
We zouden meer moeten luisteren naar jazzmuziek. Ik snap er zelf ook nog veel te weinig van. De muziek van Miles Davis en Chet Baker begrijp ik nog enigszins, omdat ik vroeger trompet gespeeld heb. Maar ik voel dat er veel meer te ontdekken valt.
Het theatergezelschap dat ik graag naar De Werf zou krijgen, is FC Bergman. Hun spel is heel toegankelijk, levensecht en met humor gebracht. Ik vind het doodzonde dat Studio Orka is gestopt. Toen we dat hoorden, zijn we thuis snel op zoek gegaan naar alle laatste tickets. Hen had ik hier graag nog ’ns gezien.
“13 jaar geleden liep ik als hippie mee tijdens Aalst Carnaval”
Voor deze film of serie blijf ik thuis: pas. Ik ben ongelooflijk jaloers op mensen die hele series kunnen bingewatchen, maar ik kan het niet. Dat doet niks af aan het werk van filmmakers. Fantasie is voor mij een grote voorwaarde bij cultuurbeleving, daaraan ligt het waarschijnlijk. Je moet er een eigen laag kunnen opleggen. Een film is al voor jou gecapteerd, terwijl je in een theater zelf de camera bent.
Aalst Carnaval is voor mij iets intrigerends. Het fascineert me hoe een volk zo kan verbinden aan de hand van satire en spot. De carnavalstraditie is me niet vreemd, want ik heb nog voor Halle gewerkt, én ik heb zelfs al meegelopen in de Aalsterse stoet. Dat moet zo’n dertien jaar geleden geweest zijn. Vrienden uit Aalst hebben ons toen kunnen overtuigen. We waren verkleed als hippies: lange pruik, kleurrijke outfit. Ik heb dat kostuum nog ergens liggen, denk ik…
De comedians die me echt aan het lachen krijgen, zijn Wim Helsen en Wouter Deprez. Zij maken ook een verhaal van hun voorstelling. Comedy is een moeilijk genre, maar bij hen is het allesbehalve plat of vlak.
Circus is voor mij niet de term die de lading dekt, zeker niet in Aalst. Straattheater is een beter woord. Heel straf hoe die artiesten met mimiek en verrassingen een publiek kunnen begeesteren.
Mijn cultureel engagement komt voort uit het jeugdwerk. Ik was lange tijd lid van de jeugdraad en leerde daar hoe je als burger een gemeenschap kunt sturen, onder meer door cultuurparticipatie. Podiumkunsten kunnen een omgeving spannender maken.
De Werf is voor mij een plek die een hele maatschappij kansen moet geven om cultuur te ontdekken en daarbij de voeling met de stad moet behouden. De rol van een cultuurcentrum is zowel kwaliteit aanbieden – en die is er zeker – als jong talent een kans geven. We brengen hier niet zomaar een verlengde van wat overal te zien is, maar zetten in op een divers, aanvullend aanbod dat inspireert.”