‘Enkele fonologische aspecten van het Aalsters’, met die thesis studeerde ene ‘Frederik’ Braeckman in 2000 af als germanist aan de UGent. “Er zijn nog maar twee exemplaren beschikbaar”, zegt Freek, sinds 2017 nieuwsanker bij VTM. “Eentje ligt in de Gentse Boekentoren, het andere in het Aalsters stadsarchief.”
Hoe komt een geboren Gentenaar erbij zijn masterscriptie te schrijven over het Aalsters?
Freek: “Ik ben als het ware tweetalig opgevoed. Op school hoorde ik Gents, thuis was dat Aalsters. Het is, letterlijk dan, mijn moedertaal. Mijn ouders en grootouders zijn allemaal Aalstenaars en ik was als kind heel vaak bij mijn meter en peter in de Welvaartstraat. Ruzie maken is een groot woord, maar die hebben hun hele leven wat onenigheid gehad over wie nu écht Aalsters sprak. Ik hoorde wel een verschil, maar ik begreep het niet. Toen ik dan Germaanse studeerde en een thesis moest schrijven, koos ik voor dialectologie om dat te onderzoeken. Bij dialecten denken mensen in eerste instantie aan woordenschat, maar de klanken zijn pas fijn. In het middelbaar heb ik wiskunde gestudeerd en dat kwam eigenlijk mooi terug in de klankleer. Dialecten zijn feilloze systemen die een natuurlijke evolutie hebben gekend. Elke klank of elke verandering kun je uitleggen. De standaardtaal heeft dat niet, die is langs vele kanten beïnvloed en zelfs voor een deel gecreëerd.”
"Ik heb ooit een sixpack Orval gewonnen door op tv 'den tettentoeren' te zeggen"
“Wat bleek uiteindelijk: mijn meter was van de rechter- en mijn peter van de linkeroever. Ze spraken geen ander dialect, maar er was in die tijd nog een sociaal verschil, waardoor dialecten in verschillende snelheden evolueerden. Mijn peter was best een goeie student én de buurjongen van Louis Paul Boon. Boon was in tegenstelling tot hem niet naar school geweest en kwam op een dag aankloppen om z’n gekrabbeld manuscript uit te tikken. Mijn peter mocht dat niet van z’n ouders, omdat zij vreesden dat het weer een vuil boekske zou zijn. Achteraf bleek het om de roman ‘De voorstad groeit’ te gaan…”
Spreek je zelf Oilsjters?
Freek: “Het voelt altijd een beetje als verkleden als ik het spreek. Ik weet hoe het in elkaar zit, maar het voelt raar. Na mijn zesde pint met carnaval niet meer, misschien. Maar dat is intussen ook bijna 20 jaar geleden.”
Heb je dan een favoriet woord of gezegde?
Freek: “Hij is zu Zjiedas as een oeirebiëst, zei mijn meter heel vaak. Letterlijk: zo Judas als een oorworm. Hij is stekezot, wilt dat zeggen.”
Zijn dialecten bedreigd?
Freek: “Mensen kunnen daar heel beschermend over doen: ‘Het is toch jammer dat…’ Maar je moet beseffen dat dialecten uit een tijd komen waarin de sociale mobiliteit veel kleiner was. Mijn grootouders moesten gewoon maar de Zeebergbrug oversteken, nu komen we zoveel vaker op plekken buiten de stad waar dialect gewoon geen functie meer heeft. Wat het Aalsters wel uniek maakt, is de levendige cultuurproductie. Elk jaar worden er tientallen carnavalsliedjes gemaakt, je hebt de grenzeloze talige humor uit de stoet, de boeken in en over het Aalsters… Dat versterkt de overlevingskansen.”
"Zu Zjiedas as een oeirebiëst is mijn favoriete gezegde. 'Stekezot' betekent dat."
Maar de dag dat een journaalanker in een regiolect zal praten, komt er waarschijnlijk niet meer?
Freek: “Ik heb ooit een sixpack Orval gewonnen door in het VRT-journaal den tettentoeren te zeggen. Dus het kan wel ‘ns, maar is dat relevant voor al je kijkers? Neen.”
De Week van het Nederlands wordt dit jaar opnieuw afgesloten met De Schrijfwijzen, een toegankelijke dicteewedstrijd die ook in Utopia plaatsvindt. Jij hebt destijds Het Groot Dictee gewonnen en gepresenteerd. Heb je tips voor wie wil deelnemen?
Freek: “Als voorbereiding heb ik op de bus naar Den Haag nog eens mijn syllabus spelling van de unief bovengehaald. Ik zat toen naast Karen Damen en die heeft ook goed gescoord. Dus dat zal toch gewerkt hebben. Maar spelling is een onderlinge afspraak tussen mensen, meer heb ik daar eigenlijk niet over te zeggen. Ik ga ook nooit iemand afrekenen op een dt-fout. Anders had ik geen collega’s meer over. (lacht) Nee, geef mij maar de klankleer, die is bijzonder
interessant.”
Het bistj'n van menne gebier
Het Aalsters bevindt zich geografisch op het snijvlak tussen de Vlaamse (bv. Oudenaards en Wetters) en de Brabantse dialecten (bv. Antwerps en Leuvens). “Daardoor krijg je bijzonder interessante klankverschijnselen.” Freek beschrijft de twee opvallendste.
MOUILLERING – “Dit is waarom iemand van buiten Aalst het soms moeilijk vindt om Aalsters te verstaan, laat staan Oilsjt uit te spreken. Mouillering is deel van de grammatica. Een groot beest is een biëst, een klein beest wordt een bisjt’n. Die j wringt zich onder die medeklinkers en laat zich zowel horen in de s, t als de n. Vergelijk het met oranje in het Nederlands, die j wurmt zich ook onder die n.”
ONTRONDING – “Talen beschikken over een beperkte set klanken, die het liefst zo ver mogelijk uit elkaar liggen. Als één klank dan te moeilijk blijkt of begint te verschuiven, schuift de rest mee. De lange a is bijvoorbeeld heel open, maar de lange u en ie spreek je heel genepen uit. De lange u is dan ook nog eens heel gespannen met geronde lippen. Da’s moeilijk, dus zijn Aalstenaars beginnen te ontronden. Muur wordt mier, gebuur wordt gebier. Pas op, ook in Leuven doen ze dat.”